Inloggen

Archief

Partnerfaciliteiten erfbelasting voor mantelzorger/partner

Onduidelijkheid rond de aard van de relatie tussen twee geregistreerde partners sluit
de toepassing van de partnerfaciliteiten in de erfbelasting nog niet uit.

Een vrouw was in 2006 getrouwd en heeft drie kinderen. De vrouw werkt als spreekondersteuner
huisarts/doktersassistente ouderenzorg bij een huisartsenpraktijk. In die hoedanigheid
ontmoet zij in maart 2014 een 83-jarige patiënt bij de huisartsenpraktijk. Deze patiënt
is een weduwnaar zonder kinderen. De doktersassistente is in maart 2014 49 jaar oud.
In augustus 2014 is zij voor het eerst bij de patiënt op huisbezoek. Vervolgens verleent
zij hem op regelmatige basis thuiszorg. Van september 2014 tot oktober 2015 is de
patiënt ieder weekend bij de doktersassistente thuis. Hij benoemt haar op 3 maart
2015 in zijn testament als zijn enig erfgename. In de daaropvolgende maand voert hij
een gesprek met een stichting die steun biedt bij een humane dood in eigen regie.
Ook koopt hij een nieuwe woning. De doktersassistente verkoopt in juni 2015 haar woning.
Vervolgens laat zij zich inschrijven op het nieuwe adres van de patiënt.

Echtscheiding, geregistreerd partnerschap en samenleven Op 17 juli 2015 scheidt de doktersassistente van haar echtgenoot. Op 6 augustus 2015
gaat zij een geregistreerd partnerschap aan met de patiënt. Nadat in september 2015
zijn euthanasieverzoek wordt afgewezen, stopt de patiënt op 7 oktober 2015 met eten.
Hij overlijdt op 17 oktober 2015. De ex-echtgenote van de vrouw schrijft zich op 17 november
2015 in op haar nieuwe adres. In juni 2018 sluiten de ex-echtgenoten een samenlevingscontract
en verkrijgt de man 1% van de woning op het nieuwe adres.

Fiscus stelt dat sprake is van fraus legis De Belastingdienst staat niet toe dat de vrouw over haar verkrijging van de nalatenschap
van de patiënt de partnervrijstelling en het partnertarief in de erfbelasting toepast.
De inspecteur meent namelijk dat het fiscale partnerschap tussen de vrouw en de patiënt
alleen op fiscale redenen is aangegaan. In dat geval is sprake van fraus legis, aldus
de Belastingdienst. De fiscus wijst daarbij op een arbeidsrechtelijke procedure waarin
de vrouw heeft gesteld geen affectieve relatie met de patiënt te hebben onderhouden.
Ook heeft zij in deze procedure gesteld het fiscale partnerschap puur om fiscale redenen
te zijn aangegaan.

Geregistreerd partnerschap was niet kunstmatig Maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant is niet overtuigd. De vrouw stelt dat de verklaringen
waarnaar de inspecteur verwijst een onvolledig beeld schetsen. Dit komt mede door
standpunten die haar advocaat heeft ingenomen in de arbeidsrechtelijke procedure.
De vrouw wijst er vervolgens op dat de woning op het nieuwe adres is verbouwd zodat
de patiënt daar zou kunnen wonen. Verder stelt de vrouw door haar psychische gesteldheid
niet alleen te kunnen wonen. Daardoor is zij na het overlijden van de patiënt weer
gaan samenleven met haar ex-echtgenoot. De rechtbank merkt op dat niet geheel duidelijk
is of tussen de vrouw en de patiënt een mantelzorgrelatie, partnerrelatie of een andere
affectieve relatie heeft bestaan. Maar dat betekent niet dat de relatie zodanig was
dat het geregistreerd partnerschap kunstmatig en van elk reëel belang ontbloot was.
De vrouw mag daarom de partnerfaciliteiten in de erfbelasting toepassen.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 13-07-2023 (gepubl. 18-07-2023)

Deel ondernemers niet enthousiast over elektrisch rijden

Uit een recent onderzoek van ANWB Zakelijk blijkt dat 35% van de mkb’ers en zzp’ers
verwacht dat zij voor hun werkzaamheden niet kunnen overstappen van een auto met fossiele
brandstof naar een auto met elektrische aandrijving.

Een meerderheid van de ondernemers wil ten minste 600 kilometer kunnen rijden met
een volle accu. De actieradius van elektrische auto’s is volgens 57% van de ondernemers
daarom nog onvoldoende. Het grootste nadeel is volgens 69% van de ondernemers echter
de aanschafprijs. Andere nadelen zijn volgens de ondernemers te weinig openbare oplaadpunten
(29%) en zorgen om de levensduur van de accu (27%).
Verder blijkt uit het onderzoek dat de wens voor een hoge actieradius groter is dan
de daadwerkelijke behoefte. De helft van de ondernemers geeft aan minder dan 50 km
per dag te rijden. De ANWB denkt dat komt omdat ondernemers de elektrische auto niet
iedere dag willen opladen.

Type voertuig Uit het onderzoek blijkt ook dat het type voertuig invloed heeft op het denkbeeld
van de ondernemers. De meerderheid van de ondernemers met een bedrijfsbus geeft aan
niet elektrisch te kunnen rijden (61%), terwijl 31% van de ondernemers met personenauto’s
dit aangeeft. Binnen de groep ondernemers die leasen, geeft30 % dit aan. Hieruit leidt
de ANWB af dat vooroordelen (zoals dat de ruimte in een elektrische bedrijfsbus kleiner
is) en gebrek aan informatie de oorzaak lijken te zijn van het niet willen overstappen
door ondernemers.

Brandstoftype Ook het brandstoftype speelt een rol. Van de ondernemers die auto’s of bussen hebben
die op diesel rijden, schat 57% in dat het voor hun werk niet mogelijk is om elektrisch
te rijden. Van ondernemers die als brandstof benzine gebruiken, denkt 34% dat het
niet kan. De ondernemers die hybride rijden, zijn een stuk minder negatief. Daar sluit
één op de vier (26%) het elektrisch rijden uit.

Positieve houding Toch is de houding van ondernemers ten aanzien van zakelijk elektrisch rijden positiever.
Van alle mkb’ers en zzp’ers geeft de helft aan positief te denken over het zakelijk
elektrisch rijden. Vooral binnen de horeca, recreatie, toerisme en cultuursector (64%)
en de gezondheids- en welzijnszorg (60%) is de meerderheid positief.
Ook binnen de beroepsgroepen die grotendeels aangeven dat zij geen mogelijkheid hebben
om over te stappen, heeft een groot deel een positieve houding. Zoals in de industriële
sector, waar 67% verwacht niet elektrisch te kunnen rijden, terwijl 43% een positieve
houding heeft. Hetzelfde geldt voor de transport- en logistieksector waarvan 61% verwacht
niet elektrisch te kunnen rijden, terwijl binnen die sector 38% een positieve mening
heeft.

Onderzoek ANWB Zakelijk deed in maart 2023 onderzoek naar hoeveel ondernemers al elektrisch
rijden en hoe zij daarover denken. Daarnaast is er gekeken naar type voertuig, beroepsgroepen
en het aantal gereden kilometers. Het onderzoek is gehouden onder 633 zzp’ers en mkb’ers
die te maken hebben met zakelijke mobiliteit.

Bron: ANWB Zakelijk 31-07-2023

Geen IMSV bij volstrekt kansloze procedure

Volgens Hof Amsterdam bestaat geen recht op een immateriële schadevergoeding bij overschrijding
van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase bij een volstrekt kansloze
procedure.

Een gemachtigde dient op 9 november 2016 namens zijn klant de aangifte inkomstenbelasting
2015 in. In deze aangifte heeft de gemachtigde aftrek voor specifieke uitgaven zorgkosten
geclaimd. De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte een vragenbrief gestuurd
over de zorgkosten. Daarop heeft de gemachtigde niet gereageerd. De inspecteur legt
de aanslag op, zonder rekening te houden met een aftrek voor zorgkosten. In hoger
beroep bij Hof Amsterdam is in geschil of recht bestaat op aftrek van zorgkosten.
Ook is in geschil of recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade (IMSV)
wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.
Het hof oordeelt dat het grootste gedeelte van de opgevoerde specifieke zorgkosten
evident niet kwalificeert als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Ten overvloede
oordeelt het hof dat de wel voor aftrek in aanmerking komende kosten verder niet door
de gemachtigde zijn onderbouwd. Het hof handhaaft de aanslag.
De gemachtigde heeft gevraagd om een IMSV wegens overschrijding van de redelijke termijn
in de bezwaar- en beroepsfase. Het hof oordeelt dat de reden voor toekenning van een
IMSV ligt in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt door
het geschil over de belastingheffing. Die spanning en frustratie gaan over als het
geschil over de belastingheffing wegvalt. Met de doelstellingen van het stelsel is
niet te verenigen dat een schadevergoeding wordt verschuldigd wanneer een geschil
in de hoofdzaak slechts wordt voorgewend. Daarvan is onder meer sprake als standpunten
worden ingenomen die overduidelijk ondeugdelijk zijn. Dan is er reden om af te wijken
van de veronderstelling dat bedoelde spanning en frustratie bestaat bij overschrijding
van de redelijke termijn. Althans die overschrijding geeft geen aanleiding tot een
schadevergoeding. Het hof kent aan belanghebbende geen IMSV toe.

Bron: Hof Amsterdam 06-07-2023 (gepubl. 26-07-2023)

© lArcade 2024