Inloggen

Archief

EP gaat akkoord met CSDDD-richtlijn

Het Europees Parlement heeft 24 april 2024 voor de CSDDD-richtlijn gestemd. Met deze
wet kunnen grote bedrijven verantwoordelijk gehouden worden voor de milieuproblemen
en mensenrechtenschendingen in hun waardeketens.

En dat niet alleen: de zogeheten anti-wegkijkwet verplicht deze bedrijven die problemen
en schendingen op te sporen, aan te pakken en tegen te gaan.

Naming and shaming Bedrijven zijn verplicht onderzoek te doen naar eventuele misstanden in hun hele waardeketen
en moeten daar vervolgens jaarlijks verslag van doen. De EU-landen moeten bedrijven
van gedetailleerde informatie voorzien over hun verplichtingen. Ook zullen ze een
toezichthoudende autoriteit opzetten of er één aanwijzen om onderzoek te doen naar
of sancties op te leggen aan bedrijven die zich niet aan de regels houden. Zulke sancties
omvatten publiekelijke terechtwijzingen (‘naming and shaming’) en boetes van maximaal
5% van de wereldwijde omzet van een bedrijf. Bedrijven zijn aansprakelijk voor de
schade die ontstaat als ze hun zorgvuldigheidsverplichtingen niet naleven en moeten
hun slachtoffers volledig vergoeden.

Planning De Raad moet de richtlijn nu ook formeel goedkeuren, waarna deze wordt ondertekend
en in het Publicatieblad van de EU gepubliceerd. Twintig dagen later zal de richtlijn
in werking treden. Daarna krijgen de EU-landen twee jaar de tijd om de nieuwe regels
om te zetten in nationaal recht. De nieuwe regels gelden:

  • vanaf 2027 voor bedrijven met meer dan 5.000 werknemers en een omzet van boven de
    € 1,5 miljard;

  • vanaf 2028 voor bedrijven met meer dan 3.000 werknemers en een omzet van boven de
    € 900 miljoen;

  • vanaf 2029 voor alle resterende bedrijven die onder de richtlijn vallen, namelijk
    die met meer dan 1.000 werknemers en een omzet van boven de € 450 miljoen.

Bron: EP, 24-04-2024.

Opzettelijk geen aangifte doen is ander feit dan verzuim

Heeft een bv voor een aangifteverzuim een verzuimboete gekregen? Dan nog is strafrechtelijke
vervolging mogelijk voor de dga die bewust de opdracht daartoe heeft gegeven.

Een bv heeft haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2015 niet (tijdig)
ingediend, zodat te weinig omzetbelasting is voldaan. Daarvoor krijgt de bv een verzuimboete
opgelegd. Overigens heeft de bv ook meermalen een onjuiste btw-aangifte ingediend.
Het Openbaar Ministerie (OM) beschuldigt de dga van de bv van het feitelijk leiding
geven aan het niet (tijdig) indienen van de aangifte omzetbelasting. In hoger beroep
oordeelt het hof echter dat het instellen van strafvervolging hier in feite neerkomt
op een tweede bestraffing van hetzelfde feit. Zo’n dubbele bestraffing is niet toegestaan.
Men noemt dit ook wel het ne bis in idem-beginsel.

Doorverwijzing Maar de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:364) oordeelt in een cassatieprocedure dat het in de strafzaak niet gaat om hetzelfde
feit. De dga wordt immers vervolgd omdat hij de bv de opdracht heeft gegeven de btw-aangifte
niet (tijdig) in te dienen. De enkele omstandigheid dat de verdachte op het moment
van het ten laste gelegde feit bestuurder en indirect enig aandeelhouder was van de
bv, sluit de ontvankelijkheid van het OM in de vervolging niet uit. De Hoge Raad verwijst
de zaak door naar hof Den Bosch.

Geen schending ne bis in idem-beginsel Voor hof Den Bosch stelt de advocaat van de dga dat het oordeel van de Hoge Raad botst
met Europese rechtspraak. Volgens de advocaat is wel sprake van hetzelfde feit, een
dubbele vervolging en een met de rechtspersoon samenvallende persoon. Daardoor is
het ne bis in idem-beginsel geschonden. Maar het hof merkt op dat de Europese rechtspraak
waarnaar de advocaat verwijst dateert van voor het arrest van de Hoge Raad. Bovendien
meent het hof dat een aangifteverzuim niet hetzelfde feit is als het leiding geven
aan het opzettelijk niet indienen van een btw-aangifte. Daardoor is het ne bis in
idem beginsel niet geschonden. Dat de bv een verzuimboete heeft moeten betalen, kan
overigens wel meewegen bij de strafbepaling voor de dga. Uiteindelijk legt het hof
de dga een taakstraf van 120 uur op. Pas als hij deze taakstraf niet goed vervult,
is een gevangenisstraf van 60 dagen aan de orde.

Bron: gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 22-04-2024 (gepubl. 24-04-2024).

DAC7 en de gevolgen voor belastingheffing verkopers

Per 1 januari 2023 is een nieuwe Europese richtlijn, DAC7, in werking getreden. Deze
richtlijn verplicht digitale platformen om (fiscale) informatie over hun gebruikers
te verstrekken aan de Belastingdienst en de uitwisseling van deze informatie tussen
de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Staatssecretaris Van Rij informeert
de Tweede Kamer over de DAC7-richtlijn.

DAC7 voorziet in een uniforme rapportageverplichting. Digitale platformen zijn verplicht
te rapporteren indien een verkoper 30 (of meer) verkooptransacties verricht of een
bedrag van € 2.000 (of meer) per jaar ontvangt bij activiteit van verkoop van goederen.
Digitale platformen zijn in 2024 voor het eerst rapportageplichtig over het kalenderjaar
2023. Daarbij hoeft alleen gerapporteerd te worden over in 2023 nieuw op het platform
geregistreerde verkopers. De deadline van het rapporteren door de platformexploitanten
over 2023 was 31 januari 2024. Over verkopers die vóór 1 januari 2023 reeds op het
platform actief waren (zogenoemde ‘bestaande verkopers’), hoeft pas voor het eerst
in januari 2025 gerapporteerd te worden. Alleen als het platform bestaande verkopers
eind 2023 al heeft geïdentificeerd en geverifieerd dan dienen deze ook al in de rapportage
van januari 2024 te zijn opgenomen.

Gevolgen voor de belastingheffing bij verkopers

Geen nieuwe belastingverplichting DAC7 roept geen nieuwe fiscale verplichtingen voor verkopers in het leven. DAC7 staat
ook los van de vraag of verdiensten kwalificeren als bron van inkomen, voor de belastingplichtige
als ondernemer voor de IH, of als resultaat uit overige werkzaamheden. DAC7 brengt
evenmin nieuwe verplichtingen voor de omzetbelasting met zich mee. DAC7 heeft dus
niet tot gevolg dat een verkoper meer of minder belasting moet betalen. De informatie
die de inspecteur op grond van DAC7 ontvangt vormt voor hem informatie aan de hand
waarvan kan worden gecontroleerd of aan fiscale verplichtingen wordt voldaan.

Belastbaar inkomen Steeds meer mensen verkopen spullen of leveren diensten via internetplatformen. Ook
verkopen steeds meer mensen via internetplatformen vanuit het perspectief van duurzaamheid.
Niet iedereen hoeft aangifte te doen van de inkomsten. Voor de inkomstenbelasting
moet worden beoordeeld of er sprake is van een bron van inkomen. Bij verkopen door
particulieren via internetplatformen als Marktplaats of Vinted is sprake van een bron
van inkomen als het doel is voordeel te halen uit de verkoop van de producten of diensten.
De verwachting dat er voordeel kan worden behaald uit de verkoop moet hierbij realistisch
zijn. Als de kosten naar verwachting hoger zijn dan de vergoeding, dan is er geen
sprake van een bron van inkomen en hoeft dat niet te worden aangegeven.

Heffing van omzetbelasting Voor de btw gaat het om de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep of de
exploitatie van een vermogensbestanddeel. Ook als iemand geen ondernemer is voor de
inkomstenbelasting, kan hij ondernemer zijn voor de btw als hij regelmatig zaken verkoopt
en daarmee opbrengst behaalt. Incidentele verkopen leiden niet tot ondernemerschap
voor de btw, maar bij regelmatige verkoopactiviteiten komt het ondernemerschap voor
de btw in beeld, ongeacht of winst wordt gemaakt.

Overigens kan daarop mogelijk een vrijstelling voor de btw, de Kleineondernemersregeling
(KOR), worden toegepast. Als iemand bijvoorbeeld eenmalig een gebruikte fiets verkoopt
via een platform, dan kwalificeert deze persoon niet als btw-ondernemer. Maar als
iemand via een platform gaat handelen in gebruikte fietsen, dan komt het ondernemerschap
voor de btw in beeld en is over de verkopen in beginsel btw verschuldigd. Voor de
btw geldt wel een registratiedrempel van € 1.800 per kalenderjaar (per 2025 wordt
dit € 2.200). Ondernemers met een jaaromzet onder deze drempel, kunnen zonder aanmelding
gebruik maken van de KOR en buiten verdere btw-verplichtingen blijven.

Bron: MvF 23-04-2024.

In agio omgezette schuld telt mee voor 10%-criterium

Het omzetten van schulden in een agiostorting op achtergestelde aandelen kan uiteindelijk
het ontstaan van een lucratief belang verhinderen.

Hof Den Haag heeft uitspraak moeten doen in een verwijzingszaak over de fiscale regeling
met betrekking tot het lucratief belang. Deze regeling ziet op bepaalde houders van
aandelen, vorderingen of andere rechten. Daarbij moeten de aandelen:

  • zijn achtergesteld bij andere soorten aandelen, terwijl het totale geplaatste kapitaal
    van de achtergestelde aandelen minder dan 10% bedraagt van het totale geplaatste aandelenkapitaal
    van de bv (10%-criterium); of

  • een preferentie hebben van minstens 15% dividend per jaar.

Vangnetbepaling Het regime van de lucratieve belangen kent daarnaast nog een soort vangnetbepaling.
Op grond van deze bepaling kunnen rechten ook kwalificeren als lucratieve belangen
als zij economisch overeenkomen met aandelen. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:557) heeft geoordeeld dat het 10%-criterium nog steeds geldt als de vangnetbepaling van
toepassing is. Hof Den Haag moet in de verwijzingszaak toetsen of een pakket certificaten
in gewone aandelen betrekking heeft op minder dan 10% van het totaal geplaatste aandelenkapitaal.
De gewone aandelen zijn namelijk achtergesteld bij de andere aandelen, die cumulatief
preferent zijn.

Geen verlies uit lucratief belang Een belangrijk geschilpunt in deze zaak is of de agiostorting op de gewone aandelen
meetelt voor het berekenen van het gestorte kapitaal op deze aandelen. De certificaathouder
meent dat de agiostorting niet meetelt. Maar het hof constateert dat het agio op de
gewone aandelen is ontstaan uit de omzetting van een kredietfaciliteit in een gewoon
aandeel. Bij de waardering van zo’n agiostorting moet men volgens het hof uitgaan
van de nominale waarde van de omgezette schuld. Mede door deze agiostorting is het
geplaatste kapitaal op de achtergestelde aandelen zo hoog, dat de certificaathouder
niet voldoet aan het 10%-criterium. Daardoor is geen sprake van een lucratief belang
en kan de certificaathouder geen verlies uit lucratief belang aftrekken.

Bron: gerechtshof Den Haag 27-03-2024 (gepubl. 29-04-2024).

© lArcade 2024