Inloggen

Archief

Hoge Raad geeft regels om werkelijk rendement box 3 te bepalen

De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 de uitgangspunten geformuleerd om tot vaststelling
van het werkelijke rendement in box 3 te komen.

Voor het jaar 2017 heeft een belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen gehad. De aanslag vermeldt een belastbaar inkomen uit sparen en
beleggen (box 3) van € 47.811. Bij het hof was de hoogte van het belastbaar inkomen
uit sparen en beleggen in geschil. Het hof heeft bepaald dat het werkelijke rendement
op het vermogen € 36.000 bedroeg. De staatssecretaris is tegen dit oordeel in cassatie
gegaan.

Oordeel Hoge Raad In het Kerstarrest is beslist dat het forfaitaire stelsel van box 3, zoals dat sinds
1 januari 2017 van toepassing was, in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP. Om
aan de getroffen belastingplichtigen tegemoet te komen, is de Wet rechtsherstel box 3
(Herstelwet) tot stand gekomen. Die wet kent eveneens een stelsel van heffing gebaseerd
op een forfaitaire berekening van het rendement op box 3-vermogen. In het onderhavige
arrest komt de Hoge Raad tot de conclusie dat ook de Herstelwet in strijd is met art. 14
EVRM en art. 1 EP als het in die wet voorziene forfaitaire stelsel leidt tot een heffing
naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement.
Daarbij is niet van belang hoe groot het verschil is tussen het forfaitaire en werkelijke
rendement. Het vorenstaande geldt ook voor de Overbruggingswet box 3 die op 1 januari
2023 in werking is getreden.

Uitgangspunten vaststellen werkelijk rendement box 3 Wat betreft het vaststellen van het werkelijke rendement heeft de Hoge Raad de volgende
regels geformuleerd:

  • Het werkelijke rendement op het gehele box 3-vermogen dient in aanmerking te worden
    genomen;

  • Zonder aftrek van het bedrag aan heffingsvrije vermogen;

  • Het werkelijke rendement betreft het saldo van positieve en negatieve resultaten van
    de verschillende vermogensbestanddelen in enig jaar;

  • Daarbij worden alle vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die de belastingplichtige
    in de loop van het jaar heeft gehad, en dus niet alleen de vermogensbestanddelen die
    men op de peildatum had;

  • Het nominale rendement is uitgangspunt, dus zonder rekening te houden met inflatie;

  • Geen rekening wordt gehouden met positieve of negatieve rendementen in andere jaren;

  • Niet alleen getrokken voordelen, zoals rente, dividend en huur, worden in aanmerking
    genomen, maar ook positieve en negatieve waardeveranderingen, zelfs als deze nog niet
    zijn gerealiseerd;

  • Geen rekening wordt gehouden met kosten;

  • Bij de vaststelling van het werkelijke rendement op schulden kan wel rekening worden
    gehouden met daarop betrekking hebbende renten;

  • Op de belastingplichtige rust de last om de omvang van het werkelijke rendement te
    bewijzen;

  • Rechtsherstel wordt geboden door de belastingaanslag zo ver te verminderen dat alleen
    nog belasting in box 3 wordt geheven over het werkelijke rendement.

Verder heeft de Hoge Raad nog enige regels geformuleerd over voorkoming van dubbele
belasting bij bezittingen in het buitenland.

Bron: Hoge Raad 06-06-2024 (ECLI:NL:HR:2024:704).

HR: Wet rechtsherstel box 3 is ook discriminerend

Uit een persbericht van de Hoge Raad blijkt dat de Wet rechtsherstel box 3 ook in
strijd is met het discriminatieverbod in de Europese mensenrechten.

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad in het zogeheten Kerst-arrest geoordeeld dat
het systeem van de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3 een verboden vorm
van discriminatie inhoudt. Met de Wet rechtsherstel box 3 heeft de overheid het systeem
aangepast met de bedoeling het conform het Europees Verdrag tot bescherming van de
Rechten van de Mens (EVRM) te maken. Volgens de Hoge Raad lost de berekening van het
forfaitaire rendement op grond van deze herstelwet het gesignaleerde probleem doorgaans
op voor mensen die niet risicovol beleggen voor zover hun vermogen bestaat uit banktegoeden.
Het forfaitaire rendement voor banktegoeden benadert namelijk in de regel het werkelijke
rendement.

Discriminatie bij beleggers Dat ligt anders voor belastingplichtigen met overige bezittingen, dus voor mensen
die overgaan tot het risicovol beleggen van hun vermogen. Het forfaitaire rendement
daarvan wordt onder de Herstelwet namelijk op dezelfde wijze berekend als onder het
oorspronkelijke stelsel. Daarmee blijft voor alle andere bezittingen dan banktegoeden
onverminderd het probleem bestaan dat voor de Hoge Raad in het Kerst-arrest een reden
was om een inbreuk op verdragsrecht aan te nemen. Namelijk dat een relatief ongelijke
behandeling optreedt binnen de groep van deze belastingplichtigen, al naar gelang
zij meer of minder succesvol zijn met hun beleggingen. Dit is een ongelijkheid die
zich binnen deze groep van beleggers in betekenende mate voordoet. Daardoor treedt
ook in de nieuwe berekening onder de Wet rechtsherstel box 3 een aanmerkelijk verschil
in behandeling op tussen succesvolle en minder succesvolle beleggers.

Ongerechtvaardigde discriminatie Dit verschil in behandeling wordt niet gerechtvaardigd door de belangen die de wetgever
met de invoering van de Herstelwet heeft willen dienen. De Hoge Raad is daarom van
oordeel dat ook het stelsel van de Herstelwet in strijd is met het discriminatieverbod
in combinatie met de bescherming van het eigendomsrecht in gevallen waarin het forfaitaire
rendement hoger is dan het werkelijke rendement. Het maakt daarvoor niet uit hoe groot
het verschil is tussen het forfaitair bepaalde rendement en het werkelijke rendement.
Dit alles geldt ook voor de op 1 januari 2023 in werking getreden Overbruggingswet
box 3.

Werkelijk rendement Met het oog op de rechtseenheid en rechtszekerheid heeft de Hoge Raad in een aantal
uitspraken van vandaag regels gegeven voor de berekening van het werkelijke rendement.
Daarbij heeft de Hoge Raad zoveel mogelijk aangesloten bij het rendementsbegrip dat
de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel
in box 3. Bij de vaststelling van het werkelijke rendement dient het gehele vermogen
(dus met inbegrip van banktegoeden) van de belastingplichtige in box 3 te worden betrokken,
zonder aftrek van het heffingvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, dus
zonder rekening te houden met inflatie. Met het positieve of negatieve rendement in
andere jaren wordt geen rekening gehouden. Dat sluit aan bij het stelsel van forfaitaire
heffing in box 3.

Waardeveranderingen Het werkelijke rendement omvat niet alleen voordelen die uit vermogensbestanddelen
worden getrokken, zoals rente, dividend en huur, maar ook positieve en negatieve waardeveranderingen
van die vermogensbestanddelen. Ook ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot
het werkelijke rendement. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het forfaitaire stelsel
in box 3 wordt met kosten geen rekening gehouden, maar wel met rente van schulden
die tot het vermogen in box 3 behoren.

Rechtsherstel Een inbreuk op het discriminatieverbod in het EVRM en het eigendomsrecht in het EP
vindt dus plaats in gevallen waarin het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke
rendement. In die gevallen moet rechtsherstel worden verleend. In die zin had de Hoge
Raad al beslist in de uitspraak van 24 december 2021. De Hoge Raad bepaalt nu dat
dit rechtsherstel moet inhouden dat de belastingaanslag zo ver wordt verminderd, dat
alleen nog belasting in box 3 wordt geheven over het werkelijke rendement. Het is
aan de belastingplichtige om aan te tonen dat zijn werkelijke rendement lager is dan
het forfaitaire rendement. Bij de vermindering van de aanslag wordt op grond van de
Nederlandse fiscale wetgeving geen rente vergoed door de Belastingdienst. Als regel
is dat volgens de Hoge Raad niet in strijd met het EVRM. Gelet op de jurisprudentie
van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens bestaat voor een uitzondering op
deze regel slechts aanleiding in gevallen waarin het bedrag van de wettelijke rente
meer is dan het bedrag van de belastingvermindering in box 3. In andere gevallen hoeft
geen rente te worden vergoed, aldus de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad 06-06-2024.

Subsidie praktijkleren 2023-2024 aanvragen

Voor de subsidieregeling praktijkleren voor het schooljaar 2023-2024 is het nu mogelijk
een aanvraag in te dienen bij RVO. De subsidieregeling staat open tot en met 17 september
2024 17.00 uur.

Bedrijven en instellingen die een praktijk- of werkleerplaats aanbieden, kunnen in
aanmerking komen voor de Subsidieregeling praktijkleren. De voorwaarden verschillen
per onderwijscategorie. De subsidie bedraagt maximaal € 2.700 per gerealiseerde praktijk-
of werkleerplaats.

Aanvraag De subsidie vraagt de werkgever per studiejaar aan bij RVO, na afloop van de begeleiding
in het studiejaar. Vraagt de werkgever de subsidie zelf aan, dan dient hij het vanaf
2024 in via het nieuwe aanvraagportaal. Als intermediairs de aanvraag indienen, is
vanaf 2024 een ketenmachtiging nodig.

Tegemoetkoming kosten De subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die een werkgever maakt voor de begeleiding
van een leerling, deelnemer of student. Ook is de subsidie een tegemoetkoming in de
loon- of begeleidingskosten van een promovendus of technologisch ontwerper in opleiding.

Meer informatie: https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren

Bron: RVO, 4 juni 2024.

IMSV ondanks verrekening met gesloten beurs

Ook als een belanghebbende met zijn gemachtigde bij voorbaat afspreekt dat alle te
ontvangen proceskostenvergoedingen, dwangsommen en/of schadevergoedingen aan de gemachtigde
worden uitbetaald, ervaart hij bij overschrijding van de redelijke termijn van de
procedure spanning en frustratie.

In een BPM-zaak heeft de procedure twee jaar en acht maanden geduurd. Rechtbank Den
Haag heeft slechts een IMSV (immateriële schadevergoeding) toegekend van € 500. Hof
Den Haag vindt een hogere vergoeding niet nodig, omdat wordt getwijfeld aan de aanwezigheid
van spanning en frustratie bij belanghebbende. Belanghebbende is namelijk met haar
gemachtigde overeengekomen dat alle vergoedingen voor proceskosten en schade aan gemachtigde
toekomen. De gemachtigde brengt deze vergoedingen in mindering op de vergoeding die
de gemachtigde in rekening brengt aan belanghebbende. Een en ander leidt tot een verrekening
met gesloten beurs.

Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad vernietigt dit oordeel. Een belanghebbende kan bij voorbaat een beslissing
nemen over de besteding van de vergoeding wegens spanning en frustratie vanwege de
lange duur van een procedure. Dat brengt echter nog niet mee dat die spanning en frustratie
hem bespaard zullen blijven. Uit een dergelijke beslissing volgt evenmin dat wordt
afgezien van het recht op IMSV. De Hoge Raad kent daarom een IMSV toe van € 1.000.

Bron: Hoge Raad 31-05-2024.

Verhuur werkruimtes aan eigen bv is economische activiteit

De rechtbank oordeelt dat bij een terbeschikkingstelling van werkruimtes door de dga
aan zijn bv voor al meer dan 12 jaar, sprake is van een economische activiteit. Daardoor
kan de dga deel uitmaken van een fiscale eenheid omzetbelasting.

Een dga heeft alle aandelen in een holding. Deze holding houdt alle aandelen in een
tussenholding. De tussenholding houdt alle aandelen in acht bv’s. De dga stelt werkkamers
en een garage ter beschikking aan de tussenholding. De dga gebruikt de ter beschikking
gestelde ruimtes voor de uitoefening van de dienstbetrekking. De inspecteur heeft
na een verzoek van de dga alleen de holding en tussenholding als fiscale eenheid voor
de omzetbelasting aangemerkt. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of
ook de dga deel kan uitmaken van de fiscale eenheid omzetbelasting hetgeen de inspecteur
bestrijdt.

Oordeel rechtbank De rechtbank constateert dat de dga de ruimtes al meer dan 12 jaar ononderbroken ter
beschikking stelt aan de bv als kantoor en werkkamer voor haar directeur. In ruil
voor die terbeschikkingstelling ontvangt de dga een vergoeding. Er is geen andere
conclusie mogelijk dan dat de ruimtes worden gebruikt om er duurzaam opbrengst uit
te krijgen. De verhuur is een economische activiteit. De rechtbank vernietigt de uitspraak
op bezwaar en merkt de dga, zijn holding en tussenholding aan als één ondernemer voor
de btw vanaf 1 juli 2022.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 29-05-2024 (gepubl. 03-06-2024).

© lArcade 2024