Inloggen

Archief

A-G vraagt om nuancering ‘verhuur-plus’

Advocaat-generaal Ettema ziet de verhuur van verplaatsbare kisten niet als een vorm
van btw-vrijgestelde verhuur van onroerende zaken. Toch vraagt zij de Hoge Raad te
overwegen om de rechtspraak over de ‘verhuur-plus’ te nuanceren.

Een cv verstrekt verplaatsbare houten kisten aan huurders voor opslag, waarbij de
huurders de afgesloten kisten in een opslagloods plaatsen. De huurders hebben geen
toegang tot de opslagloods. Eventueel kunnen de huurders gebruik maken van aanvullende
diensten. Volgens Hof Amsterdam valt de terbeschikkingstelling van de kisten niet
onder de vrijstelling voor verhuur van onroerend goed. Het gaat hier namelijk niet
om het ter beschikking stellen van een deel van onroerend goed. Bovendien biedt de
cv aanvullende diensten met een significante toegevoegde waarde. Dat geeft aan dat
de prestatie van de cv niet slechts passieve verhuur van een inboedelbox betreft.
Maar de cv betwist het hofoordeel en gaat in cassatie.

Geen verhuur van vastgoed Advocaat-generaal (A-G) Ettema leidt uit eerdere Europese rechtspraak af dat de kisten
roerende goederen zijn en niet als onroerend zijn te beschouwen. Het hof heeft volgens
de A-G terecht geoordeeld dat de overeenkomst niet gericht is op het ter beschikking
stellen van onroerend goed. Hoewel het beroep in cassatie ongegrond is, suggereert
de A-G dat de Hoge Raad zijn rechtspraak over ‘verhuur-plus’ zou moeten nuanceren.
Dit zou moeten gebeuren op basis van criteria voor samengestelde prestaties. Deze
criteria zijn naar voren gekomen in recente uitspraken van het Hof van Justitie van
de EU.

Bron: A-G Ettema 28-06-2024 (gepubl. 12-07-2024), Hof Amsterdam 09-02-2023 (gepubl.
17-05-2024)

Dagtekening van beslissing niet bepalend voor dwangsom

Bij het toetsen of de fiscus tijdig heeft gereageerd op een bezwaarschrift, gaat het
om het moment waarop de inspecteur daadwerkelijk zijn beslissing zendt naar de belastingplichtige.

Een man heeft verzocht om ambtshalve verminderingen van de opgelegde definitieve aanslagen
IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018. Wanneer de reactie van de Belastingdienst uitblijft,
stelt de man de inspecteur op 26 april 2022 in gebreke. De fiscus stuurt uiteindelijk
de man op 10 mei 2022 zijn beslissing op het verzoek. De beslissing vermeldt echter
12 mei 2022. De man stelt dat de inspecteur twee dagen te laat is en daarom een dwangsom
is verschuldigd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwerpt dit standpunt. Niet de dagtekening
van de beslissing, maar het moment van het nemen van de beslissing is bepalend voor
de toets of de fiscus een dwangsom is verschuldigd. Omdat de beslissing op het bezwaarschrift
is verzonden op 10 mei 2022, is de Belastingdienst net op tijd geweest. De inspecteur
is daarom geen dwangsom verschuldigd.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 03-07-2024 (gepubl. 08-07-2024).

IMVO-steunpunt voor MKB

Minister Klever beantwoordt vragen van MKB-ondernemers over de gevolgen van voorgestelde
Europese wetgeving op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
(IMVO).

Er zijn verschillende bepalingen opgenomen in de CSDDD om dit zoveel mogelijk te adresseren
in het belang van het MKB. Zo is in de finale versie van de CSDDD een risicogerichte
benadering opgenomen, in plaats van de nadruk op gevestigde zakenrelaties en contractuele
garanties die de Commissie had voorgesteld. Dit helpt te voorkomen dat er een verschuiving
plaatsvindt van de verantwoordelijkheid van bedrijven die onder de reikwijdte van
de richtlijn vallen naar hun gevestigde zakenrelaties, waaronder het MKB. Verder bevat
de richtlijn bepalingen die ervoor zorgen dat de bedrijven die onder de reikwijdte
vallen, waar nodig gerichte en evenredige steun moeten verlenen aan het MKB in hun
toeleveringsketen.

Bedrijven, in het bijzonder het MKB, kunnen terecht bij het IMVO-steunpunt (https://www.rvo.nl/onderwerpen/imvo-steunpunt-bedrijven) voor voorlichting en advies. Ook werkt het kabinet aan de vormgeving van sectorale
samenwerking op IMVO, conform de inzet zoals geformuleerd in de Kamerbrief peilmoment
sectorale samenwerking. Omdat de richtlijn nog niet in werking is getreden is het
op dit moment niet mogelijk om te bepalen of alle genomen maatregelen voldoende effectief
zijn. Voor het IMVO-steunpunt wordt er, naast constante monitoring, in 2025 een mid-term
evaluatie uitgevoerd om inzichten te verkrijgen in de effectiviteit van de dienstverlening.
Ook zal het kabinet na inwerkingtreding van de CSDDD de effecten van de richtlijn
monitoren, waaronder de effecten op het bedrijfsleven.

Bron: Min. BuZa 12-07-2024.

Doorbetaaldloonregeling kent geen doorstootverplichting

Voor de toepassing van de doorbetaaldloonregeling is niet vereist dat de holding,
die het loon van de dga krijgt doorbetaald van de werkmaatschappij, dit loon doorbetaalt
aan de dga.

De drie bestuurders van een bv met een energiebedrijf houden via persoonlijke houdstervennootschappen
ieder 5% van de aandelen in de bv. De overige 85% van de aandelen zijn in handen van
investeerders. De bv heeft managementovereenkomsten gesloten met de drie persoonlijke
holdings. Op grond van deze overeenkomsten moet de bv aan twee van deze holdings jaarlijks
een vergoeding van € 135.000 betalen. Met de derde holding is de bv een vergoeding
van € 180.000 overeengekomen. De drie holdings hebben met hun aandeelhouders afgesproken
dat zij voor de bv bestuurswerkzaamheden verrichten. Volgens de bv is met betrekking
tot de werkzaamheden van de bestuurders de doorbetaaldloonregeling van toepassing.
In dat geval dragen de persoonlijke holdings de loonheffingen voor de dga’s af. De
inspecteur weigert de toepassing van de doorbetaaldloonregeling. Maar in een beroepsprocedure
stelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant de bv in het gelijk.

Voldaan aan zakelijkheidstoets De Belastingdienst laat het er echter niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Maar
ook het hof is het eens met de bv. Of de bestuurders in een privaatrechtelijke dan
wel een fictieve dienstbetrekking tot de bv staan is volgens het hof niet van belang.
De bestuurders verrichten hun werkzaamheden voor de bv in het kader van hun dienstbetrekking
met hun persoonlijke houdstervennootschappen. Het feit dat zij in privé zijn benoemd
tot statutair bestuurder, doet daar niets aan af. Volgens het hof betekent het feit
dat de investeerders strategische en ondernemingsadviezen mogen geven niet dat er
voor de bestuurders geen ruimte blijft om het beleid van de bv te bepalen. Het belang
van de bestuurders in de bv en hun werkzaamheden hiervoor komen grotendeels overeen
met de situatie van een cv. Daarmee voldoen de bv, de holdings en de bestuurders aan
de zogeheten zakelijkheidstoets.

Geen inperking tot verlegging van inhoudingsplicht De inspecteur heeft daarnaast aangevoerd dat de doorbetaaldloonregeling bij een echte
privaatrechtelijke dienstbetrekking slechts toepasbaar is als de persoonlijke houdstervennootschappen
voldoen aan een doorstootverplichting. Deze verplichting houdt in dat de holdings
de volledige van de bv ontvangen managementvergoeding als loon uitbetalen aan de bestuurders.
Maar het hof kan deze voorwaarde niet terugvinden in de wettekst en evenmin in de
bijbehorende parlementaire toelichting. De reikwijdte van de doorbetaaldloonregeling
is niet ingeperkt tot een verlegging van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen.
Het hof oordeelt dat de bv voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de doorbetaaldloonregeling.

Bron: Hof Den Bosch 26-06-2024 (gepubl. 09-07-2024), Rb. Zeeland-West-Brabant 06-04-2022
(gepubl. 19-04-2022).

Dure verbouwing maakt nog geen nieuwbouw

Niet-constructieve wijzigingen en hoge kosten van een verbouwing kunnen aanwijzingen
vormen voor het bestaan van nieuwbouw, maar zijn niet doorslaggevend.

Hof Amsterdam krijgt de vraag voorgelegd of de verbouwing van een pand heeft geleid
tot ‘in wezen nieuwbouw’. Als sprake is van nieuwbouw, is de levering van het pand
belast met btw, zo stelt een bv. De totale kosten van de verbouwing hebben circa € 25,2
miljoen bedragen. Als gevolg van de verbouwing heeft het pand een aantal wijzigingen
ondergaan. Deze wijzigingen hebben grofweg gezegd betrekking op:

  • de vervanging van de hoekkolommen (door dunnere kolommen);

  • gevelwijzigingen;

  • aanpassingen van de dekvloeren/verdiepingsvloeren;

  • het aanbrengen van een nieuwe trap tussen het kantoor en de parkeergarage (uitbouw);

  • de aanleg van dakterrassen;

  • een aanpassing van de entree met entresol;

  • de nieuwe trapgatuitsparingen op de zevende tot en met tiende verdieping;

  • een nieuwe vloer van de parkeergarage;

  • het doortrekken van de liftschachten naar de bovenste verdieping; en

  • de vloersparingen (dicht)gemaakt.

Relatief geringe wijziging in bouwkundige constructie Het hof wijst erop dat alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie de conclusie
kunnen rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in
wezen een nieuw gebouw is ontstaan. De taxateur van de Belastingdienst stelt geloofwaardig
dat alleen de vervanging van de hoekkolommen kwalificeert als een in aanmerking te
nemen wijziging van de bouwkundige constructie. De aanleg van de entresol en de nieuwe
trapgatuitsparingen maken het aanbrengen van ravelen noodzakelijk. Maar daarmee zijn
nog geen wijzigingen van de bouwkundige constructie gemoeid. De bv noemt nog overige
factoren zoals de niet-constructieve wijzigingen, het gewijzigde aangezicht, de absolute
en relatieve omvang van de investeringen. Het hof erkent dat deze factoren aanwijzingen
kunnen zijn voor de aanwezigheid van een situatie van nieuwbouw. Maar deze factoren
zijn niet doorslaggevend. In deze zaak zijn de wijzigingen in de bouwkundige constructie
relatief gering. Daardoor doen de overige factoren de verbouwing niet als nieuwbouw
kwalificeren.

Overdrachtsbelasting Een ander standpunt van de bv is dat de verkrijging van het pand als gevolg van de
verwerving van aandelen in de vennootschap die het pand houdt, is vrijgesteld van
overdrachtsbelasting. Maar dit standpunt is gebaseerd op het uitgangspunt dat sprake
is van nieuwbouw of dat de verbouwde delen zelfstandige onroerende zaken zijn. Omdat
het hof deze uitgangspunten verwerpt, geldt hier geen vrijstelling van overdrachtsbelasting.

Bron: Hof Amsterdam 18-06-2024 (gepubl. 03-07-2024)

© lArcade 2024